Tet-offensief
De Amerikaanse reactie
Tijdens de beginfase van het offensief steeg het Amerikaanse dodental in Vietnam tot meer dan 500 per week, en naarmate het aantal slachtoffers steeg, nam de Amerikaanse publieke steun voor de oorlogsinspanning af. Een groot deel van het Amerikaanse publiek zag het Tet-offensief als een teken van de onsterfelijke Noord-Vietnamese agressie en wil. De rol van de Amerikaanse media bij het koesteren en bevorderen van dit geloof in Noord-Vietnamese kracht tijdens die periode is een onderwerp van studie en discussie geweest, en het Tet-offensief heeft zeker enkele van de meest duurzame beelden van de oorlog opgeleverd. Associated Press-fotograaf Eddie Adams legde de standrechtelijke executie vast van een vermoedelijke Vietcong-officier door de Zuid-Vietnamese generaal Nguyen Ngoc Loan in de straten van Saigon, en zijn foto zou de wreedheid van de oorlog naar de voorpagina van kranten over de hele wereld brengen. Wat de aanleiding ook was, het Amerikaanse publiek werd steeds heftiger in zijn verzet tegen de voortdurende aanwezigheid van Amerikaanse soldaten in Vietnam, en de kloof tussen de onvermijdelijk politiek gedreven regering en wat het leger zag als het meest effectieve middel om de oorlog te bestrijden, werd nog groter.
Op 10 maart 1968 publiceerde The New York Times een verhaal met de kop “Westmoreland vraagt nog 206.000 mannen, roerend debat in administratie.” Dit verzoek prikkelde het publiek en overtuigde hen ervan dat, in plaats van een Vietnamisering van het conflict, de betrokkenheid van Amerika toenam ten koste van Amerikaanse levens in het licht van een onwankelbare en schijnbaar onverslaanbare vijand.
Het Amerikaanse leger, waren echter optimistischer geworden na het Tet-offensief. Ze zagen in de succesvolle bestraffing van de aanvallen van hun vijanden een onmiskenbare verzwakking van de communistische krachten en kracht. Door af te wijken van de klassieke guerrillatactiek en zuidelijke steden aan te vallen, hadden de Noord-Vietnamezen zich onbewust tegen de grootste sterke punten van hun tegenstanders. De Amerikaanse organisatorische, materiële en logistieke superioriteit werd snel aangetoond in de vroege uren van het offensief, en de traditioneel onbetrouwbare Zuid-Vietnamese infanterie vocht met verrassende effectiviteit. De Amerikaanse commandant generaal William C. Westmoreland bekeek de post-Tet situatie als een kans voor een Amerikaans offensief dat de vijand verder zou verzwakken en elke toekomstige heropleving ontkennen. Met de aanmoediging van de voorzitter van de Joint Chiefs of Staff, generaal Earle Wheeler, hernieuwde Westmoreland een eerder verzoek om meer troepen. Zijn verzoek werd aanvankelijk echter afgewezen, aangezien Pres. Lyndon B. Johnson wilde geen uitbreiding van de grondoorlog.
Een toenemend uitgesproken antagonisme tegen elke escalatie van de Amerikaanse betrokkenheid in Vietnam legde meer druk op de regering Johnson en het Amerikaanse Congres. Medio maart 1968 steunden 139 leden van het Huis van Afgevaardigden een resolutie waarin het congres werd gevraagd het Amerikaanse beleid in Vietnam te herzien. Staatssecretaris Dean Rusk werd voor de Senaatscommissie voor Buitenlandse Betrekkingen geroepen en 11 uur lang ondervraagd. Op 22 maart keurde Johnson slechts een kleine uitbreiding van het aantal troepen goed. Tegelijkertijd kondigde hij aan dat Westmoreland zou worden teruggeroepen naar de Verenigde Staten om chef-staf van het leger te worden. Westmoreland werd vervangen door generaal Creighton Abrams, die agressief het Vietnamiseringsprogramma voortzette en toezicht hield op de vermindering van de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam tot minder dan 30.000 troepen.
De redacteuren van Encyclopaedia Britannica