: literatuuroverzicht en aanbevelingen voor gebruik
De associatie van atriumfibrilleren en resulterende trombo-embolische beroerte wordt gemakkelijk erkend in de gepubliceerde literatuur. De identificatie en het gewicht van andere risicofactoren die het risico op een beroerte verhogen, zijn echter gevarieerd. Om te voorspellen welke patiënten het grootste risico lopen op een trombo-embolische beroerte, zijn tal van risicostratificatieschemas ontwikkeld om beslissingen over tromboprofylactische behandelingen te begeleiden. Het bekende CHADS (2) scoresysteem omvat risicofactoren zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd van 75 jaar of ouder, diabetes mellitus en eerdere beroerte of voorbijgaande ischemische aanval. Onlangs is een nieuw risicostratificatiemodel, CHA2DS2 -VASc, de literatuur en internationale richtlijnen binnengedrongen, wat aanleiding gaf tot verdere beoordeling van nieuw toegevoegde risicofactoren – leeftijd 65-74 jaar, aanwezigheid van vaatziekte en vrouwelijk geslacht – en de verhoogde toewijzing van 2 punten (versus 1 punt in CHADS2) voor de leeftijd van 75 jaar of ouder. De grondgedachte voor CHA2DS2 -VASc, zoals uiteengezet door de auteurs, is dat andere risicobeoordelingsmodellen belangrijke risicofactoren weglaten, een laag voorspellend vermogen hebben en te veel patiënten categoriseren als middelmatig risico, waarbij de keuze van anticoagulantia of plaatjesaggregatieremmers aan het oordeel is. van de arts. Hoewel CHA2DS2 -VASc gemakkelijk die patiënten identificeert met een echt laag risico, classificeert het meer patiënten als hoog risico die dan antistollingstherapie zouden krijgen. Daarom vereist de implementatie van dit risicoschema verdere evaluatie, vooral wanneer het risico op bloeding en het risico op een beroerte worden afgewogen. Deze kritische beoordeling geeft behandelaars inzicht in de literatuur die heeft geleid tot de opname van deze nieuwe risicofactoren en verhoogde puntentoekenning, vergelijkt en contrasteert de risicoschemas en beoordeelt nationale en internationale richtlijnen, waardoor de zorgverlener de kennis heeft om te helpen. klinische besluitvorming.