Konijntest
Het hormoon humaan choriongonadotrofine (hCG) wordt geproduceerd tijdens de zwangerschap en kan worden aangetroffen in de urine en het bloed van een zwangere vrouw; het duidt op de aanwezigheid van een geïmplanteerd bevruchte eicel. Test, bekend als de AZ-test, is ontwikkeld door Selmar Aschheim en Bernhard Zondek. Wanneer urine van een vrouw in de eerste maanden van de zwangerschap werd geïnjecteerd in onvolgroeide vrouwelijke muizen, werden hun eierstokken groter en vertoonden ze folliculaire rijping. De test werd als betrouwbaar beschouwd, met een foutenpercentage van minder dan 2%. De test van Friedman en Lapham was in wezen identiek, maar verving de muis door een konijn. Een paar dagen na de injectie werd het dier ontleed en de grootte van haar eierstokken onderzocht.
De konijnentest werd een veel gebruikte bioassay (dierproef) om te testen op dracht. De term “konijnentest” werd voor het eerst vermeld in 1949 en was de oorsprong van een algemeen eufemisme, “het konijn stierf”, voor een positieve zwangerschapstest. De uitdrukking was in feite gebaseerd op een veel voorkomende misvatting over de test. Hoewel veel mensen aannamen dat het geïnjecteerde konijn alleen zou sterven als de vrouw zwanger was, stierven in feite alle konijnen die voor de test werden gebruikt, omdat ze operatief moesten worden geopend om de eierstokken te onderzoeken.
Een later alternatief voor de konijnentest, bekend als de “Hogben-test”, gebruikte de Afrikaanse klauwkikker en leverde resultaten op zonder het dier open te hoeven snijden. Moderne zwangerschapstests blijven werken op basis van testen op de aanwezigheid van het hormoon hCG in het bloed of de urine, maar vereisen niet langer het gebruik van een levend dier.