Een herbeoordeling van het Ortolani-onderzoek bij kinderen met ontwikkelingsdysplasie van de heup
De Ortolani-manoeuvre wordt momenteel geaccepteerd als een nauwkeurige test om ontwikkelingsstoornissen van de heup te detecteren. Het klinische teken komt echter niet altijd overeen met de bevindingen op echografie. De met echografie gedocumenteerde positie van de heupkop werd gecorreleerd met het resultaat van het klinische Ortolani-onderzoek om de waarde en validiteit van de Ortolani-test beter te begrijpen. Twee populaties werden vergeleken: heupen met een positief Ortolani-teken en heupen met een negatief Ortolani-teken maar met een door echografie gedocumenteerde ontwrichte heup. In de Ortolani-positieve groep waren er 45 patiënten (53 aangedane heupen), en in de Ortolani-negatieve groep waren er 24 patiënten (25 ontwrichte heupen). Positie van de heupkop in rust, zijde van betrokkenheid en geslacht vertoonden geen significant verschil tussen de Ortolani-positieve en -negatieve groepen. De gemiddelde leeftijd van de patiënten in de Ortolani-positieve groep was lager (gemiddeld 28 dagen) en was statistisch verschillend (P < 0,05) van die in de Ortolani-negatieve groep (gemiddeld 91 dagen). Concluderend, ontwrichte heupen die een vergelijkbare beweging van de heupkop vertonen, kunnen een Ortolani-positief onderzoek bij een jongere patiënt en een Ortolani-negatief onderzoek bij een oudere patiënt veroorzaken. De klassieke klinische methode beschreven door Ortolani voor het detecteren van heupdislocatie waarbij de dij van de aangedane heup wordt geabduceerd en waarvan werd aangenomen dat de heupkop verkleind tot in het acetabulum, kan onjuist zijn. Alle Ortolani-positieve heupen waren abnormaal, aangezien de sensatie die kenmerkend is voor een positief Ortolani-onderzoek kan worden gevoeld zonder volledige reductie en, in sommige gevallen, zonder reductie, zoals gedocumenteerd door echografie.